De Catharinakerk staat centraal in dit werk en speelt de hoofdrol in de projectie. Het gebouw functioneert niet als een blanco canvas maar is totaal verweven met het interieur. De neogotische architectuur versterkt dat effect. Het werk voedt zichzelf als het ware: de geprojecteerde beelden zijn bijvoorbeeld uit de kerkramen genomen. Die zijn behoorlijk beschadigd gedurende de oorlog en werden opnieuw ontworpen in de loop van de kerkreconstructie tussen 1945 en 1961. De motieven van de kerkramen worden van binnen naar buiten gebracht, zodat ze goed zichtbaar zijn voor iedereen. De gekleurde ramen functioneren als dia-slides. Alleen als ze overspoeld worden met licht, onthullen ze hun beeltenis.
Met ditzelfde principe projecteren we de inhoud van de ramen naar drie van de vier buitenste gevels, zodat de glas-in-lood-beelden ingebed in de structuur van het gebouw raken. Uitsneden van Bijbelse raamafbeeldingen worden in een collage geweven; een afbeelding waarop veel te ontdekken is. Het resulteert in iets absurds, onverklaarbaars en onverwachts. In de interactie met de klassieke analoge stilstaande projectie, heeft de kijker veel tijd om de beeldinhoud te laten werken, om rond te kijken in het beeld, om er helemaal in weg te zinken en elke keer iets nieuws te ontdekken.